Context
Er is een complexe wisselwerking tussen TP-aanpassingen en btw, vooral omdat Transfer Pricing zich richt op winsten op ondernemingsniveau, terwijl btw wordt toegepast wordt op individuele transacties.
Om binnen het toepassingsgebied van de btw te vallen, moet er een rechtstreeks verband zijn tussen een vergoeding en de goederen of diensten die zijn ontvangen. Als de prijs van goederen of diensten wordt aangepast, zijn er met andere woorden btw-gevolgen in het spel. Zo heeft het Hof van Justitie in het arrest World Comm Trading beslist dat prijsaanpassingen volledig moeten worden gedetailleerd en gerapporteerd voor btw-doeleinden (HvJ 28 mei 2020, C-684/18, World Comm Trading).
De huidige zaak gaat over “algemene” TP-aanpassingen waarmee de winst van een werkmaatschappij volgens de margemethode van de OESO-richtlijnen inzake verrekenprijzen in overeenstemming wordt gebracht met de door haar verrichte activiteiten en de aangegane risico’s.
De Roemeense zaak
SC Arcomet Towercranes SRL (“Arcomet RO”) is een onderdeel van de internationale Arcomet-groep en is gespecialiseerd in de verhuur en verkoop van torenkranen. Arcomet RO werd geconfronteerd met een (Roemeense) belastingcontrole voor de periode 2011-2014. Het geschil ging over drie “Transfer Pricing” facturen die waren uitgereikt door de Belgische moedermaatschappij van Arcomet RO, Arcomet Service NV (“Arcomet BE”). Deze facturen waren het resultaat van een verrekenprijsonderzoek uitgevoerd door een advieskantoor, bedoeld om de winstmarges tussen de verbonden partijen aan te passen conform de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.
In de bij de Belgische belastingdienst ingediende aangifte had Arcomet BE de drie facturen aanvankelijk aangegeven als intracommunautaire leveringen van goederen. Later, in 2015, heeft Arcomet BE de opgave in de oorspronkelijke aangifte gecorrigeerd naar “dienstverrichtingen”. Op haar beurt heeft Arcomet RO in haar belastingaangiften de in 2012 uitgereikte facturen 1 en 2 opgegeven als diensten, waarvoor zij de verleggingsregeling heeft toegepast. Zij heeft factuur 3, die in 2013 is uitgereikt, niet aangegeven omdat zij van mening was dat deze betrekking had op handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vielen.
De Roemeense belastinginspecteurs stelden dat voornoemde verrekeningsfacturen betrekking hadden op bestuursdiensten die Arcomet RO van Arcomet BE had afgenomen. Ze hebben verzocht om overlegging van bewijsstukken waaruit zou blijken dat de diensten daadwerkelijk waren verricht en dat zij noodzakelijk waren voor de belastbare activiteiten van Arcomet RO. De Roemeense belastingdienst heeft ook informatie uitgewisseld met haar Belgische collega’s over de rapportering van de verrekeningsfacturen in VIES. Hieruit is gebleken dat de Belgische belastingdienst heeft vastgesteld dat deze facturen volgens Arcomet BE een dienstverrichting betroffen.
Met betrekking tot facturen 1 en 2, waarvoor de verleggingsregeling werd toegepast, hebben de belastinginspecteurs het recht op aftrek van de desbetreffende btw geweigerd, maar de geïnde btw (die over beide facturen was voldaan onder de verleggingsregeling) ingehouden met als argument dat er geen dienstverrichting was aangetoond en evenmin een noodzaak was gebleken om deze ten behoeve van belastbare handelingen te verrichten.
Wat factuur 3 betreft, waren de belastinginspecteurs van mening dat deze ook betrekking had op de aankoop van diensten bij Arcomet B. Daarop hebben ze de btw geïnd zonder recht op aftrek te verlenen. De reden hiervoor was dezelfde als bij facturen 1 en 2, namelijk dat aan de hand van documenten niet kon worden aangetoond dat er sprake was van een dienstverrichting én dat deze was verricht ten behoeve van belastbare activiteiten van Arcomet RO. Het is opmerkelijk dat de Roemeense fiscus wel een dienstprestatie onderkent maar toch het recht btw-aftrek van Arcomet RO weigert, omdat de Roemeense wetgeving klaarblijkelijk enkel het bestaan van een factuur vereist om het recht op btw-aftrek te kunnen uitoefenen.
Arcomet RO trok naar de rechtbank om de aanslag aan te vechten. Tijdens de beroepsprocedure besloot de bevoegde rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
Prejudiciële vragen
De Roemeense rechter verzoekt om verduidelijking van artikel 2, lid 1, onder c), en de artikelen 168 en 178 van de btw-richtlijn 2006/112/EG, met name met betrekking tot de volgende vragen:
1. Btw-kwalificatie TP vergoeding: Dient men de verrekeningsbetalingen tussen verbonden ondernemingen, waarmee de winst van een werkmaatschappij volgens de OESO-richtlijnen in overeenstemming wordt gebracht te brengen met de door haar verrichte activiteiten en aangegane risico’s, te beschouwen als de vergoeding van een dienstprestatie die is onderworpen aan de btw?
2. De onderbouwing van het recht op btw-aftrek: In hoeverre mag de fiscus aanvullende bewijsstukken verlangen, bovenop de factuur, om het gebruik van ingekochte diensten voor btw-belastbare activiteiten aan te tonen?
Vraag 1: Is btw van toepassing op transfer pricing-aanpassingen?
De advocaat-generaal begint zijn betoog met een waarschuwing tegen een algemene benadering. Hij benadrukt dat niet elke transferpricing-aanpassing automatisch binnen of buiten de reikwijdte van de btw valt. Volgens hem moet het Hof rekening houden met de context en de aard van de transactie.
Hij wijst op het fundamentele onderscheid tussen directe en indirecte belastingen. Transferpricing is een mechanisme voor belastingaanpassingen onder de directe belastingheffing, terwijl btw van toepassing is op economische transacties die worden verricht tegen betaling.
De advocaat-generaal verduidelijkt verder dat het in dit geval niet gaat om een retroactieve aanpassing van de transferprijs, zoals gebruikelijk is bij klassieke transferpricing-correcties. In plaats daarvan wordt de TNMM-methode vanaf het begin gebruikt om de vergoedingen voor de geleverde diensten te bepalen – het dient zelf als prijsstellingsmechanisme. Dit betekent dat de prijs niet retroactief wordt aangepast, maar de oorspronkelijke en enige vergoeding is voor de geleverde dienst. Dit onderscheid is cruciaal.
De advocaat-generaal bevestigt de jurisprudentie dat een dienst onder de btw valt wanneer er een direct verband bestaat tussen de geleverde dienst en de ontvangen vergoeding, waarbij de betaling overeenkomt met de werkelijke waarde van de geleverde dienst. Dit geldt wanneer de betaling voor de dienst rechtstreeks verband houdt met de geleverde prestaties.
In de zaak Arcomet leverde Arcomet België operationele diensten aan Arcomet Roemenië op basis van de overeenkomst van 24 januari 2012, waaronder strategische planning, leveranciersonderhandelingen en vlootbeheer. In ruil daarvoor ontvangt Arcomet België een betaling op basis van de TNMM, waarbij Arcomet Roemenië btw betaalt over deze vergoeding.
De advocaat-generaal oordeelt dat de door Arcomet België geleverde diensten gepersonaliseerd zijn, aangezien ze specifieke taken betreffen die bijdragen aan de werking van Arcomet Roemenië. De relatie tussen de dienst en de vergoeding is duidelijk, ook al hangt de vergoeding af van een fluctuerende winstmarge. Hij benadrukt verder dat de methode voor het bepalen van de vergoeding duidelijk is gedefinieerd in de overeenkomst, zodat deze niet als onzeker kan worden beschouwd.
Zelfs als de winstmarge negatief is, heeft dit geen invloed op de btw-toepassing, aangezien de voorwaarden voor de betaling duidelijk vooraf zijn afgesproken. Het feit dat de winstmarge is gebaseerd op marktomstandigheden, maakt het onwaarschijnlijk dat een lagere marge dan de contractueel vastgestelde drempel van -0,71% zal optreden.
Bovendien dragen de diensten van Arcomet België bij aan kostenbesparingen en ondersteunen ze de bedrijfsvoering van Arcomet Roemenië, waardoor de directe relatie tussen de geleverde diensten en de ontvangen compensatie wordt versterkt.
Finaal concludeert de advocaat-generaal dat de transferpricingvergoeding onder de btw valt.
Vraag 2: Documentatievereisten voor btw-aftrekken
De Advocaat-Generaal bevestigt dat het recht op btw-aftrek afhankelijk is van het gebruik van de diensten voor belastingbare activiteiten. Hoewel een direct verband tussen de diensten en belastingbare activiteiten vereist is, kunnen diensten die deel uitmaken van de algemene bedrijfskosten ook in aanmerking komen voor btw-aftrek. Hij benadrukt het proportionaliteitsbeginsel, waarbij belastingautoriteiten recht hebben om aanvullende bewijsstukken op te vragen, zoals contracten of werkrapporten, om het gebruik van diensten voor belastingbare activiteiten te verifiëren. Echter, dergelijke verzoeken moeten redelijk en proportioneel zijn.
Conclusie
Ondernemingen moeten zich bewust zijn van de btw-implicaties van transferpricing-aanpassingen, die vaak over het hoofd worden gezien. In dit geval vertegenwoordigde de transferpricing-aanpassing de enige vergoeding en betrof het duidelijk gedocumenteerde dienstverleningstransacties, wat de advocaat-generaal ertoe bracht te concluderen dat deze binnen de reikwijdte van de btw valt.
Bovendien onderstreept de zaak dat grondige documentatie van essentieel belang is voor btw-aftrek, aangezien belastingautoriteiten mogelijk meer vereisen dan enkel standaardfacturen om het gebruik van diensten voor belastbare activiteiten te onderbouwen.
Transferpricing-aanpassingen en btw blijven een complex en uitdagend terrein, vaak beschouwd als een van de meest grijze zones in de btw-wetgeving.
Uiteindelijk is de conclusie van de advocaat-generaal een belangrijke richtinggevende opinie, maar het blijft afwachten hoe het Hof van Justitie zal oordelen, vooral gezien de controversiële aard van dit onderwerp.