Digitale Rapportering / E-facturatie (juli 2030, volledige harmonisatie tegen januari 2035)
Lidstaten met bestaande binnenlandse “e-invoicing” systemen of systemen die vóór 1 januari 2024 zijn goedgekeurd, krijgen een langere periode om zich aan de EU-norm aan te passen. Zij hebben tot 1 januari 2035 de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe Europese norm. Deze termijn kan echter verder worden verlengd als uit een beoordeling door de Commissie in 2030 blijkt dat er nog onopgeloste kwesties zijn bij de implementatie van de grensoverschrijdende digitale rapportering.
Dit onderdeel van het ViDA-pakket is het meest ingrijpend voor het bedrijfsleven. Momenteel moeten ondernemingen periodiek ‘samenvattende opgaven’ indienen bij hun nationale belastingautoriteiten, waarin ze een overzicht geven van goederen en diensten die grensoverschrijdend aan andere btw-plichtigen zonder btw in andere EU-lidstaten zijn geleverd. Deze periodieke rapportering bevordert echter fraude, omdat de autoriteiten geen volledige en real-time data hebben om verdachte of frauduleuze activiteiten snel op te sporen.
Om deze lacunes te ondervangen, wordt e-invoicing in combinatie met een real-time systeem voor digitale rapportering ingevoerd.
Vanaf 1 juli 2030 moeten elektronische facturen worden uitgereikt volgens de EU-norm (EN 16931), waarbij verplichte digitale rapportering geldt voor verschillende soorten grensoverschrijdende transacties, waaronder:
- Intracommunautaire leveringen en verwervingen van goederen, met uitzondering van de overbrengingen van eigen goederen, met een “opt-out” mogelijkheid voor lidstaten voor Intracommunautaire verwervingen/aankopen.
- Belastbare leveringen en aankopen van goederen en diensten waarbij de afnemer gehouden is de btw te voldoen (toepassing verleggingsregeling), waarbij de lidstaten voor de aankopen eveneens een opt-out mogelijkheid hebben.
De nieuwe digitale rapporteringsverplichting elimineert de huidige verplichting om een intracommunautaire opgave in te dienen, maar er worden aanvullende gegevens opgelegd om te rapporteren, waaronder bankgegevens, om de fiscus in staat te stellen betalingen te volgen.
In vergelijking met de eerdere voorstellen zijn er enkele opvallende wijzigingen, waaronder:
- E-facturen (voor transacties onder het EU-mandaat) moeten worden uitgereikt binnen 10 dagen na het belastbare feit. Dit is een wijziging ten opzichte van de eerder voorgestelde twee dagen; maar toch veel korter dan de bestaande uitreikingstermijn van de 15de dag van de maand volgend op de maand waarin het belastbaar feit plaatsgevonden heeft.
- Voor self billing en aankopen onder verlegging binnen de EU (in gevallen waarin de ontvanger de btw dient te rapporteren onder verlegging van heffing) is de rapporteringstermijn 5 dagen vanaf de uitreikingsdatum (of wanneer men de factuur had moeten uitreiken).
- Hybride facturen, die zowel gestructureerde als ongestructureerde formaten bevatten, zullen als “compliant” worden beschouwd indien ze alle noodzakelijke informatie in een gestructureerd formaat bevatten.
- De lidstaten zullen de flexibiliteit behouden om aanvullende gegevens te vragen die verder gaan dan de vereisten onder het nieuwe EU-kader (bv. SAF-T).
- De lidstaten zullen de flexibiliteit hebben om het gebruik van een geldige elektronische factuur verplicht te stellen als materiële voorwaarde voor de uitoefening van btw-aftrek.
- Het gebruik van verzamelfacturen blijft mogelijk onder specifieke voorwaarden.
Lidstaten met bestaande binnenlandse “e-invoicing” systemen of systemen die vóór 1 januari 2024 zijn goedgekeurd, krijgen een langere periode om zich aan de EU-norm aan te passen. Zij hebben tot 1 januari 2035 de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe Europese norm. Deze termijn kan echter verder worden verlengd als uit een beoordeling door de Commissie in 2030 blijkt dat er nog onopgeloste kwesties zijn bij de implementatie van de grensoverschrijdende digitale rapportering.
Platformeconomie (2030; optioneel vanaf juli 2028)
Momenteel betalen veel aanbieders van online kortetermijnverhuur en personenvervoersdiensten geen btw. Dit komt vooral doordat deze aanbieders vaak individuele exploitanten zijn, zoals chauffeurs of appartementverhuurders, of kleine bedrijven. Deze groepen zijn doorgaans niet verplicht om zich voor btw te registreren of zijn zich niet bewust van hun fiscale verplichtingen, vooral met betrekking tot naleving in andere lidstaten. Als gevolg hiervan blijft een aanzienlijk bedrag aan btw oninbaar, wat een oneerlijke concurrentie creëert tussen traditionele accommodaties en vervoersdiensten en die via online platforms.
Vanaf 1 juli 2028 zullen platformen die kortetermijnverhuur en (weg)passagiersvervoersdiensten faciliteren een grotere rol spelen in de btw-inning. Vanaf dat moment worden deze platformen, die dergelijke diensten via elektronische interfaces aanbieden, geacht de diensten te ontvangen en te leveren (de zogenaamde “deemed supplier” regel). Dit geldt tenzij de onderliggende dienstverlener een btw-identificatienummer (btw-ID) verstrekt en zijn verantwoordelijkheid voor de btw-heffing bevestigt.
Het huidige compromis biedt lidstaten flexibiliteit in de toepassing van het “deemed supplier” model.
Kortetermijnverhuur wordt gedefinieerd als de ononderbroken verhuur van accommodatie aan dezelfde persoon voor maximaal 30 nachten. Om echter aan te sluiten bij de specifieke kenmerken van de sector in verschillende lidstaten, hebben lidstaten de optie om kortetermijnverhuur te onderwerpen aan bepaalde criteria, voorwaarden en beperkingen volgens hun nationale wetgeving.
Kortetermijnverhuur wordt gedefinieerd als de ononderbroken verhuur van accommodatie aan dezelfde persoon voor maximaal 30 nachten. Om echter aan te sluiten bij de specifieke kenmerken van de sector in verschillende lidstaten, hebben lidstaten de optie om kortetermijnverhuur te onderwerpen aan bepaalde criteria, voorwaarden en beperkingen volgens hun nationale wetgeving.
In tegenstelling tot het oorspronkelijke voorstel wordt lidstaten toegestaan om kortetermijnverhuur en wegvervoer onder de speciale vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen uit te sluiten van het “deemed supplier” model.
Bovendien vermeldt het compromis voorstel geen verdere uitbreiding van de “deemed supplier” regel naar alle leveringen binnen de EU.
Bovendien vermeldt het compromis voorstel geen verdere uitbreiding van de “deemed supplier” regel naar alle leveringen binnen de EU.
Daarnaast hebben landen de mogelijkheid om de invoering uit te stellen tot 2030, waarna de “deemed supplier” regel verplicht wordt. Deze concessies waren essentieel om de steun van Estland te verkrijgen, aangezien dit land de thuisbasis is van Bolt, een belangrijke speler in de platformvervoersector.
Andere wijzigingen binnen de pijler van de platformeconomie zullen ingaan op 1 juli 2028, waaronder een verduidelijking van de btw-behandeling van door platformen geleverde diensten, die belast worden in het land waar de onderliggende transactie plaatsvindt. Vanaf deze datum zullen platformen die goederen namens derden bewaren (bijvoorbeeld in een magazijn) ook verplicht zijn om deze derde partijen/eigenaren te informeren als deze goederen naar een ander land worden overgebracht.
Enkelvoudige btw-registratie (bijgewerkte tijdlijn: juli 2028)
De maatregelen voor de enkelvoudige btw-registratie in het ViDA-pakket werden eerder politiek goedgekeurd tijdens een ECOFIN-bijeenkomst. De implementatietijdlijn is echter nu uitgesteld tot 1 juli 2028, een jaar later dan oorspronkelijk voorgesteld.
Momenteel stelt het one-stop-shop (OSS)-systeem bedrijven in staat om btw aan te geven en af te dragen op grensoverschrijdende verkopen van goederen en diensten aan consumenten in andere EU-landen via de belastingadministratie van één lidstaat, in één taal. Echter, bedrijven die goederen rechtstreeks aan consumenten binnen een andere lidstaat willen verkopen (bijvoorbeeld vanuit een lokaal magazijn), moeten zich nog steeds afzonderlijk registreren voor btw in elke lidstaat, wat leidt tot extra, kostbare btw-registraties.
Om dit aan te pakken, zal de OSS worden uitgebreid voor de rapportering van intracommunautaire overbrengingen van eigen goederen, om de administratieve lasten voor e-commerceverkopers te verminderen. Deze verkopers moeten momenteel in elk land waar ze voorraad hebben een afzonderlijk btw-nummer aanvragen. Met de OSS die deze grensoverschrijdende overbrengingen dekt, zal de call-off stock regeling niet langer nodig zijn.
Daarnaast zal de OSS worden uitgebreid om alle binnenlandse B2C-verkopen van goederen door niet-gevestigde leveranciers, met inbegrip van installatieleveringen en leveringen van goederen aan boord van schepen, vliegtuigen of treinen, en transacties met betrekking tot gas, elektriciteit, verwarming en koeling. te vatten. Opmerkelijk is dat voor energie leveringen de uitbreiding al geldt vanaf 1 januari 2027.
Eerdere voorstellen hadden transacties onder de margeregeling (bijvoorbeeld tweedehands goederen en kunstwerken) binnen de OSS opgenomen, maar deze zijn uitgesloten van de definitieve compromisversie.
Tot slot beoogt het ViDA-voorstel om de toepassing van de verleggingsregeling verplicht te stellen in bepaalde situaties, namelijk wanneer leveranciers niet zijn gevestigd/geregistreerd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is, en de ontvanger geïdentificeerd is voor btw-doeleinden. Deze leveringen moeten worden opgenomen in de Europese intracommunautaire opgave, hoewel lidstaten enige flexibiliteit behouden in de toepassing van de verleggingsregeling in andere contexten.