De achtergrond van de zaak
In maart 2018 sloten RHTB (dienstverlener) en Parkring (opdrachtgever) een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een project ter waarde van € 5.377.399,69, inclusief € 896.233,28 aan btw. In juni 2018, kort na de start van de werkzaamheden, liet Parkring weten dat RHTB het project niet langer mocht uitvoeren, om redenen die buiten RHTB’s controle lagen.
Op 19 december 2018 vorderde RHTB betaling van het overeengekomen bedrag, verminderd met de bespaarde kosten door de beëindiging van het contract. Dit kwam neer op € 1.540.820,10, inclusief btw. Parkring betwistte deze vordering en stelde dat RHTB enkel recht had op betaling voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden.
De zaak werd juridisch uitgevochten:
- Eerste aanleg: De rechtbank gaf RHTB gelijk en oordeelde dat Parkring onterecht de overeenkomst had beëindigd. Het bedrag voor niet-uitgevoerde werkzaamheden werd als belastbaar met btw aangemerkt.
- Hoger beroep: De uitspraak werd vernietigd. De rechter in hoger beroep oordeelde dat er geen btw verschuldigd was over het bedrag voor niet-uitgevoerde werkzaamheden, omdat er geen daadwerkelijke uitwisseling van diensten had plaatsgevonden.
Het Oostenrijkse Hooggerechtshof stelde daarop een prejudiciële vraag aan het Europees Hof van Justitie over de btw-behandeling van dergelijke vergoedingen.
De prejudiciële vraag
De kernvraag was of het bedrag dat de opdrachtgever moet betalen na een eenzijdige beëindiging van het contract, waarbij de aannemer bereid was het werk te voltooien en de beëindiging aan de opdrachtgever te wijten is, moet worden beschouwd als een vergoeding voor een dienst onder bezwarende titel in de zin van de btw-richtlijn. Is dit bedrag dus aan btw onderworpen?
Het oordeel van het Hof
Het Hof van Justitie oordeelde dat dergelijke betalingen wel degelijk aan btw zijn onderworpen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het recht op de dienst volstaat:
1. Het recht op de dienst volstaat:
Rechtstreeks verband tussen dienst en vergoeding:
Het enkele recht om gebruik te maken van een dienst is voldoende om van een belastbare handeling te spreken, ongeacht of de klant dit recht daadwerkelijk benut. Zodra de dienstverrichter de klant in staat stelt om van de dienst gebruik te maken, ontstaat een belastbare prestatie.
2. Rechtstreeks verband tussen dienst en vergoeding:
Er bestaat een duidelijk rechtstreeks verband tussen de door de dienstverrichter geleverde dienst en de ontvangen vergoeding. Dit verband blijft intact, zelfs als de klant ervoor kiest geen gebruik te maken van de volledige dienst. De betaling wordt daarom niet gezien als een schadevergoeding, maar als een vergoeding voor een geleverde prestatie.
2. Rechtstreeks verband tussen dienst en vergoeding:
Er bestaat een duidelijk rechtstreeks verband tussen de door de dienstverrichter geleverde dienst en de ontvangen vergoeding. Dit verband blijft intact, zelfs als de klant ervoor kiest geen gebruik te maken van de volledige dienst. De betaling wordt daarom niet gezien als een schadevergoeding, maar als een vergoeding voor een geleverde prestatie.
3. Begonnen werkzaamheden zijn doorslaggevend:
RHTB was al begonnen met de uitvoering van het project en bereid om dit volledig te voltooien. Het feit dat Parkring de overeenkomst beëindigde om redenen die niet aan RHTB te wijten waren, doet niets af aan het directe verband tussen de verrichte dienst en de ontvangen vergoeding.
4. Economische en commerciële realiteit:
Bij de toepassing van het btw-stelsel staat de economische en commerciële realiteit centraal. Het verschuldigde bedrag weerspiegelt niet alleen de contractueel overeengekomen vergoeding voor de dienst, verminderd met eventuele besparingen, maar garandeert ook een minimumvergoeding voor de dienstverrichter.
5. Verwijzing naar eerdere rechtspraak:
Het Hof verwees naar arresten zoals Vodafone Portugal (C-43/19) en MEO (C-295/17), waarin werd geoordeeld dat vergoedingen bij voortijdige contractbeëindiging aan btw kunnen zijn onderworpen. De betaling in de RHTB-zaak wordt gezien als een tegenprestatie voor de overeengekomen dienst en sluit aan bij de principes uit deze eerdere zaken.
6. Geen schadevergoeding:
Het Hof maakt een onderscheid met het arrest Société thermale d’Eugénie-les-Bains (C-277/05), waarin een annulering van een hotelreservering werd aangemerkt als een schadevergoeding en vrijgesteld was van btw. In de RHTB-zaak is er echter sprake van een individualiseerbare dienst die al gedeeltelijk is uitgevoerd. De betaling wordt daarom niet beschouwd als schadevergoeding, maar als een vergoeding voor verrichte prestaties.
Commentaar
In de praktijk ontstaat vaak discussie over de btw-behandeling van beëindigingsvergoedingen (termination fees). Het Hof verduidelijkt dat vergoedingen bij eenzijdige beëindiging van een dienstverleningscontract—waarbij de dienstverrichter bereid was de dienst volledig te leveren en al werkzaamheden heeft uitgevoerd—aan btw zijn onderworpen.
Het arrest past in een bredere trend waarbij vergoedingen sneller als belastbaar worden aangemerkt. Het is wel enigszins spijtig dat het Hof niet de moeite lijkt te doen om het echte onderscheid tussen de eerdere zaken Vodafone Portugal en Société thermale d’Eugénie-les-Bains te duiden. Het lijkt alvast belangrijk dat in de gevallen die niet als een schadevergoeding worden beschouwd (en waar dus wel btw verschuldigd is) de afnemer een voordeel heeft gehad aan het opgezegde contract.
In België bepaalt artikel 1794 van het Burgerlijk Wetboek dat een opdrachtgever een aannemingsovereenkomst eenzijdig mag beëindigen, op voorwaarde dat hij de aannemer compenseert voor gemaakte kosten, verrichte arbeid en gederfde winst. Volgens de Belgische administratieve commentaren is een dergelijke vergoeding niet onderworpen aan btw, zolang deze uitsluitend betrekking heeft op winstderving voor niet-uitgevoerde werkzaamheden.
Anderzijds wordt het arrest Société thermale d’Eugénie-les-Bains ook effectief toegepast in de Belgische praktijk (Parlementaire vraag nr. 72 van de heer Van der Maelen d.d. 08.11.2007). Het is dus zeker niet zo dat elke opzegvergoeding in de Belgische praktijk binnen de werkingssfeer van de btw valt. Al merken we wel dat tijdens controles meer aandacht wordt geschonken aan opzegvergoedingen. In gevallen die zeer dicht aanleunen bij het feitencomplex van de (intussen vrij talrijke) Europese arresten, is het aangewezen om te (her)bekijken of de kwalificatie als schadevergoeding nog standhoudt.