Btw-regels voor vernieuwbouw op de schop?

May 1 / Mohamed El Kastite
Moeten de Belgische regels voor verbouwde gebouwen – die dan “nieuw” worden voor btw-doeleinden – straks op de schop?

Die vraag rijst nu het Hof van Cassatie een prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Europees Hof van Justitie (C-239/22; Promo 54).

Een zaak met grote inzet en mogelijks een verregaande impact op vastgoedtransacties.
Achtergrond
Enkel “nieuwe gebouwen” kunnen verkocht worden met toepassing van btw. Een gebouw blijft voor btw-doeleinden nieuw tot 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar van eerste ingebruikname.

Dat neemt echter niet weg dat ook “verbouwde” gebouwen als nieuw kunnen worden beschouwd volgens de administratieve doctrine. Het gebouw moet daarvoor ingrijpende wijzigingen ondergaan “in zijn wezenlijke elementen”, nl. in zijn aard en structuur, en in voorkomend geval in zijn bestemming. Anderzijds kan ook vaak de 60%-regel worden toegepast: de waarde van de werken is hoger dan 60% van de verkoopwaarde van het gebouw (zonder grond) na de werken. Deze laatste regel kan in feite enkel in geval van twijfel worden toegepast. Het moet immers om "belangrijke wijzigingen" aan het gebouw gaan. In beide gevallen is overigens ook vereist dat het KI van het gebouw wijzigt.

Artikel 12, lid 2 van de Btw-richtlijn stelt dat “de lidstaten de voorwaarden voor de toepassing van het in lid 1, onder a), bedoelde criterium op de verbouwing van gebouwen, alsmede het begrip ‘bijbehorend terrein [kunnen] bepalen.”

De zaak ten gronde gaat over een samenwerking tussen 2 vennootschappen (“A” en “B”) die een oud schoolgebouw verbouwden tot appartementen en kantoorruimte. In eerste instantie verkocht “A” (eigenaar van de grond en de oude constructies) het oud gebouw en de grond aan particuliere investeerders (bij onderhandse akte). Vervolgens sloot B een aannemingsovereenkomst met deze kopers. De bedoeling van een dergelijke constructie is duidelijk: de kopers kopen de oude constructies aan onder registratierechten (zonder btw) en laten deze vervolgens verbouwen aan 6% btw. Dat de fiscus niet gesteld is op dergelijke constructies is ook duidelijk. Dergelijke situatie is omschreven in administratieve Beslissing nr. E.T. 120.125 van 13 mei 2014 waarin de notie “misbruik” valt. De feiten van deze casus dateren van vóór deze beslissing, maar het valt te raden: de fiscus roept ook hier de notie misbruik in.

In hun verweer haalden A en B aan dat de door hen verkochte constructies nooit onder btw kunnen vallen. Een oud gebouw dat reeds geruime tijd in gebruik werd genomen, kan in België nooit meer als nieuw kan worden beschouwd, zo stellen zij. In het btw-wetboek is immers niet bepaald dat een verbouwd oud gebouw ook het voorwerp kan zijn van een eerste ingebruikneming (cf. artikel 12, lid 2, 2de alinea van de Btw-Richtlijn). Met als gevolg dat een verbouwd oud gebouw voor de toepassing van de btw strikt genomen nooit kan worden aangemerkt als “nieuw”.

Aangezien artikel 12 geen rechtstreekse werking heeft, kan dit niet zondermeer in België worden toegepast, aldus A en B. Deze redenering is gestoeld op het feit dat artikel 12 van de Btw-Richtlijn een zogenaamde “kan” bepaling is. Lidstaten zijn dus niet verplicht om deze bepaling te implementeren in hun nationale wetgeving. Het feit dat deze bepaling in de administratieve doctrine wel wordt toegepast, volstaat volgens hen niet. Of anders gezegd: enkel de nieuwe gebouwen, die nog niet in gebruik zijn genomen, zouden op basis van de huidige stand van zaken in de Belgische wetgeving onder het toepassingsgebied van btw kunnen vallen.

Prejudiciële vraag
Het Hof van Cassatie heeft in dit kader de volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie gesteld:

 "Moeten de artikelen 12, eerste en tweede paragraaf en 135, eerste paragraaf, j) van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde worden uitgelegd in die zin dat, wanneer de Lidstaat de toepassingsmodaliteiten voor het criterium van de eerste ingebruikneming bij de verbouwing van gebouwen niet heeft bepaald, de levering van een gebouw dat na verbouwing, reeds voor de verbouwing het voorwerp heeft uitgemaakt van een eerste ingebruikneming in de zin van artikel 12, eerste paragraaf, a), of van artikel 12, tweede paragraaf, derde lid, van de richtlijn, vrijgesteld blijft van de belasting over de toegevoegde waarde?"

Aan het Hof van Justitie dus om uit te maken of verbouwde gebouwen onder de btw-heffing kunnen vallen.

Zoals we weten, durft het soms verrassend uit de hoek te komen. Wordt vervolgd!

Cassatie 28 maart 2022, Rol nr F.20.0139.F