Achtergrond
Volgens de Belgische btw-wetgeving (artikel 51bis, §4 van het btw-wetboek) kan een belastingplichtige hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de btw-schulden van een derde indien hij wist of had moeten weten dat de btw door deze derde niet zou worden betaald. Deze regeling is bedoeld om btw-fraude en belastingontduiking tegen te gaan.
In de zaak van Dranken Van Eetvelde NV ging het om een btw-fraude die in 2011 aan het licht kwam. Er werden valse facturen opgemaakt voor de levering van dranken, waaronder vaten bier, aan klanten, voornamelijk horecazaken. Deze horecazaken verkochten de dranken vervolgens "in het zwart," wat betekende dat deze verkopen niet werden geregistreerd en dus niet onderworpen waren aan btw of inkomstenbelastingen. Hierdoor konden de betrokken horecazaken hun winst verzwijgen en belastingen ontwijken.
Het fraudeonderzoek toonde aan dat Dranken Van Eetvelde NV facturen had opgesteld voor leveringen aan klanten die op het opgegeven adres onbekend waren, of die nooit de bestelde goederen hadden ontvangen. In werkelijkheid werden de dranken geleverd aan belastingplichtige klanten, zoals café-uitbaters, maar hun identiteit kon achteraf niet meer worden achterhaald. Deze afnemers verkochten de dranken zonder hun omzet aan te geven bij de fiscus, wat hen toeliet btw en belastingen te ontwijken.
Ondanks het feit dat Dranken Van Eetvelde NV de btw correct had aangegeven voor de leveringen die zij zelf hadden gedaan, werd het bedrijf door de Belgische fiscus toch hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde btw van haar afnemers. Dit leidde tot een naheffing en een boete van 200%, gebaseerd op de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw-schulden van de afnemers en de correctie van eerder foutief teruggevorderde btw-bedragen.
Dranken Van Eetvelde NV tekende beroep aan tegen deze beslissing en stelde dat de opgelegde hoofdelijke aansprakelijkheid en boete disproportioneel waren, aangezien het bedrijf niet rechtstreeks betrokken was bij de fraude van haar afnemers. De rechtbank in Gent legde de zaak voor aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te beoordelen of de Belgische regeling in overeenstemming is met het Europese recht, in het bijzonder de btw-richtlijn en het evenredigheidsbeginsel.
Prejudiciële vragen
Het Europees Hof kreeg uiteindelijk de volgende vragen voorgeschoteld:
- Evenredigheidsbeginsel: Is het gerechtvaardigd om een belastingplichtige hoofdelijk aansprakelijk te stellen zonder rekening te houden met zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij de fraude?
- Neutraliteitsbeginsel: Schendt de regeling het neutraliteitsbeginsel door een belastingplichtige aansprakelijk te stellen voor de btw die een andere partij verschuldigd is, zonder rekening te houden met de mogelijkheid van btw-aftrek?
- Ne bis in idem-beginsel: Staat het EU-Handvest toe dat een persoon zowel administratief als strafrechtelijk wordt gesanctioneerd voor feiten die als één voortgezet misdrijf kunnen worden beschouwd?
- Cumulatie van sancties: Mag een persoon twee keer worden gestraft voor dezelfde feiten, zonder duidelijke regels over de evenredigheid van de opgelegde sancties?
Samengevat gaat deze zaak over de vraag of de Belgische regeling voor hoofdelijke aansprakelijkheid bij btw-fraude en de opgelegde zware boetes verenigbaar zijn met het Europese recht, in het bijzonder de btw-richtlijn en fundamentele EU-principes zoals het evenredigheidsbeginsel, neutraliteitsbeginsel en het ne bis in idem-beginsel.
Beslissing van het Hof
De kern van deze zaak gaat over de uitleg van artikel 205 van de btw-richtlijn, met name in het licht van het evenredigheidsbeginsel. De vraag is of een lidstaat – om de inning van btw te waarborgen – iedere partij in een fraudeketen zonder meer voor de volle btw-schuld kan laten opdraaien, ook als die partij slechts een kleine rol speelde.
1. Hoofdelijke aansprakelijkheid en evenredigheid
Het Hof begint zijn analyse bij artikel 205 in samenhang met de artikelen 193 tot en met 200 en 202 tot en met 204 van de btw-richtlijn. Deze artikelen bepalen normaal gesproken wie btw moet betalen, terwijl artikel 205 lidstaten de mogelijkheid geeft om ook andere partijen hoofdelijk aansprakelijk te stellen. Dit instrument is specifiek bedoeld om fraude te bestrijden en de schatkist te beschermen in complexe en ondoorzichtige transactieketens.
Het Hof benadrukt dat lidstaten bij de toepassing van artikel 205 rekening moeten houden met fundamentele beginselen zoals evenredigheid. Dit betekent dat maatregelen tegen fraude strikt noodzakelijk moeten zijn en niet verder mogen gaan dan nodig. Cruciaal is dat hoofdelijke aansprakelijkheid niet mag neerkomen op een "foutloze" aansprakelijkheid. Met andere woorden: een belastingplichtige moet de kans krijgen om aan te tonen dat hij niet wist of had moeten weten van de fraude. Als hij kan bewijzen dat hij alle redelijke voorzorgsmaatregelen heeft genomen, mag hij niet zomaar volledig aansprakelijk worden gesteld.
Zolang belastingplichtigen tegenbewijs kunnen leveren, is het niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel om iemand hoofdelijk voor het volledige btw-bedrag aansprakelijk te houden. Het hoofdelijke karakter van aansprakelijkheid betekent dat een partij volledig aansprakelijk kan worden gesteld, zonder dat de rechter altijd rekening hoeft te houden met de precieze rol of bijdrage van die partij. Voorts moet de aangesproken partij altijd de mogelijkheid behouden om civielrechtelijk verhaal te halen bij de werkelijke fraudeur.
Dit wijkt sterk af van het oordeel van de AG. Die stelde dat artikel 205 lidstaten alleen toestaat dat een derde hoofdelijk aansprakelijk wordt voor daadwerkelijk vastgestelde btw-schulden, niet voor vermoedelijke of onbekende schulden. In deze zaak werd de aansprakelijkheid gebaseerd op vermoedelijke btw-schulden, wat volgens de AG in strijd is met artikel 205. Daarnaast betoogde de AG dat de Belgische regeling onvoldoende rekening houdt met individuele betrokkenheid. Het Hof oordeelt echter dat de mogelijkheid tot tegenbewijs voldoende bescherming biedt, waardoor hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ingeroepen zolang de belastingplichtige een eerlijke kans krijgt zijn goede trouw aan te tonen.
2. Neutraliteitsbeginsel
Normaalgesproken heeft een ondernemer recht op aftrek van in eerdere stadia betaalde btw, zodat hij uiteindelijk enkel btw betaalt op zijn eigen toegevoegde waarde. Maar wat kan de hoofdelijk aansprakelijk gestelde persoon een recht op aftrek van de oorspronkelijke schuldenaar uitoefenen?
Het Hof is duidelijk: in een frauduleuze context vervalt het recht op aftrek. Als de "normale" schuldenaar op de hoogte was van de fraude, is er geen aftrekrecht meer. En als er geen aftrekrecht is voor de fraudeur, kan dat recht ook niet bij de hoofdelijk aansprakelijke terechtkomen. Bovendien wordt de andere belastingplichtige in deze situatie hoofdelijk aansprakelijk gesteld, juist omdat hij zelf wist of had moeten weten dat er fraude was.
Dit is wederom een heel ander betoog dan de AG. Die maakte zich zorgen dat het neutraliteitsbeginsel zou worden geschonden doordat de combinatie van de oorspronkelijke btw-schuld en de opgelegde boete kan leiden tot een bijna vijfvoudige heffing. Dit komt doordat de belastingplichtige eerst aansprakelijk wordt gesteld voor de btw op de factuur, vervolgens een boete van 200% krijgt en mogelijk zijn recht op btw-aftrek verliest vanwege betrokkenheid bij fraude. Hierdoor kan het totale verschuldigde bedrag oplopen tot bijna vijf keer de oorspronkelijke schuld. De advocaat-generaal oordeelde dat dit disproportioneel is, vooral omdat de werkelijke schade voor de schatkist waarschijnlijk alleen de toegevoegde waarde betreft (het verschil tussen aankoop- en verkoopprijs) en niet het volledige btw-bedrag dat op de valse facturen staat.
3. Ne bis in idem-beginsel
Het "ne bis in idem"-beginsel bepaalt dat niemand twee keer voor precies dezelfde feiten mag worden gestraft. In dit geval was er strafrechtelijke vervolging voor fraude in bepaalde jaren en een administratieve sanctie voor fraude in een ander jaar. Het Hof verduidelijkt dat om van dezelfde feiten te spreken, de omstandigheden, tijd en plaats identiek moeten zijn. Nu gaat het hier om fraude in verschillende belastingjaren, dus om afzonderlijke feitencomplexen. Dat betekent dat men voor het ene jaar strafrechtelijk kan worden bestraft, en voor een ander jaar administratief – zonder dat dit in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. De feiten zijn immers niet dezelfde, maar slechts vergelijkbaar.
4. Cumulatie van sancties
Het antwoord op de derde vraag maakte het niet noodzakelijk om de vierde vraag afzonderlijk te beantwoorden. Het Hof benadrukte dat de cumulatie van sancties in deze zaak geen schending van het Unierecht inhoudt, omdat de sancties betrekking hebben op verschillende feiten en belastingjaren.
Commentaar
Het Hof bevetigt dat lidstaten ruime bevoegdheden hebben om streng op te treden tegen btw-fraude. Het is legitiem om andere partijen dan de primaire schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de volledige btw, mits er voldoende procedurele waarborgen zijn. Belangrijk is dat de aansprakelijke partij kan aantonen dat hij niet wist of had moeten weten van zijn deelname aan een frauduleuze keten, wat essentieel is voor het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof benadrukt dat het neutraliteitsbeginsel niet wordt geschonden wanneer btw-aftrek vervalt in een frauduleuze context. Bewuste fraudeurs kunnen geen aanspraak maken op aftrekrechten, net als hoofdelijk aansprakelijke partijen.
De AG bekritiseerde de Belgische aanpak als te streng. Zij waarschuwde dat het combineren van hoofdelijke aansprakelijkheid, het verval van btw-aftrek en het opleggen van zware boetes (tot 200%) kan leiden tot buitensporige sancties. Het Hof volgt deze redenering niet en vindt dat lidstaten btw-fraude hard mogen aanpakken, mits proportionaliteit en procedurele waarborgen worden gerespecteerd. Voor belastingplichtigen betekent dit dat zij redelijke voorzorgsmaatregelen moeten nemen om fraude te vermijden en zich bewust moeten zijn van de zware bewijslast.
Het gaat hier om een zaak van fraude en die moet (zwaar) worden aangepakt. Gelet op het aantal telefoontjes en e-mails dat we kregen uit het buitenland na de conclusie van mevrouw Kokott rijst anderzijds wel de vraag of België een goed figuur slaagt door dergelijke bijzonder zware straffen op te leggen.